1916 - De Aanval

1916 - De Aanval. De Eerste Wereldoorlog woedt in alle hevigheid. Elke dag sterven honderden mannen in de strijd om enkele meters land.

Het is al enkele dagen verdacht stil aan het front. Een nieuwe aanval komt er aan. De mannen in de loopgraven hebben maar één vraag: zullen ze deze aanval overleven of niet?

Ontdek het antwoord op Literair Werk!

Update: '1916 - De Aanval' kan je nu ook lezen op Ikvertel.nl.


'1916 - De Aanval'
Sam Hosteman


     De regen boorde genadeloos neer op de rottende planken die de bodem van onze loopgraaf bedekten. Kleine plasjes vormden waar het water niet weg kon. De druppels die neerkwamen op het staal van mijn helm galmden in mijn oren. Ik voelde het riempje snijden in mijn keel. Ik keek op naar de grijze zonloze lucht en kreeg meteen een regendruppel in mijn oog. Deze aanval kon op twee manieren aflopen: slecht of heel slecht.

     In augustus 1914 had alles eenvoudig geleken. Vechten en overwinnen zouden hand in hand gaan. Je was het aan jezelf verplicht om dienst te nemen in het leger. Wie wou de kans missen om een oorlog mee te maken? Het was zoals een zonsverduistering of een grote komeet: de vorige Europese oorlog was vierenveertig jaar geleden, de volgende zou misschien pas komen als we oude mannen waren. Wie glorie en roem wilde moest nu zijn kans grijpen. Mijn beste vriend en ik waren die zonnige namiddag samen naar het rekruteringsbureau gegaan, voortgestuwd door een uitzinnige menigte. Iedereen feliciteerde ons. Oude mannen waren jaloers, jonge vrouwen keken ons na. We hadden nog niet eens een uniform aan en voelden we ons al helden. Twee jaar later was dat wel anders. Je gevoel van glorie verdween in gelijke tred met het aantal nachten dat je doorbracht in koude modder, in een vuil uniform tussen het ongedierte.

     Ik veegde de druppel uit mijn oog en keek naar de mannen naast me. We hadden allen eenzelfde uniform, eenzelfde rugzak, eenzelfde geweer. Als het had gekund had het leger ons ook uitgerust met eenzelfde hart en eenzelfde ziel. Zoals het stond moesten ze genoegen nemen met ons eenzelfde doel te geven: de aanval.

     Het aanvalsplan was nooit erg ingewikkeld. Alles wat wij moesten doen was de ladder beklimmen die voor ons stond, de loopgraaf uit en het niemandsland in. Als we dat hadden overleefd moesten we de vijand vinden en hem uit zijn loopgraaf jagen. Tienduizenden andere mannen zouden naast ons hetzelfde doen over tientallen kilometers van het front. Als we het maar met genoeg deden dan had de vijand geen andere keuze dan opgeven, dat was althans de idee. Spijtig genoeg wou de vijand al twee jaar niet opgeven.

     Ik schoof mijn rugzak goed en klemde m'n geweer stevig vast. Het gedonder op de achtergrond had al enkele minuten opgehouden. Het was nooit een goed teken als onze kanonnen zwegen. Ze waren nog net niet zo gek dat ze hun eigen mannen zouden beschieten. Het zou nu elk moment beginnen.

     Ik keek nog een laatste keer naar de mannen naast me. Sommigen kende ik al jaren, anderen waren hier nog maar een paar weken. Ik probeerde me hun gezichten in te prenten, het was misschien de laatste keer dat ik ze zag. De regen hield langzaam op. Het leek alsof de wereld zijn adem inhield.

     Een officier blies op een fluitje. Ik stond vooraan en moest als een van de eersten de ladders op. Ik voel het gladgesleten hout van de ladder in mijn hand, mijn modderige laars gleed weg maar met een extra inspanning duwde ik mijn lichaam naar de top. Bovengekomen zag ik een secondelang een landschap uit het Inferno. De regen had alles met een laag modder bedekt. Gebroken boomstammen, diepe kraters en prikkeldraad overal. Hier en daar stak een lichaam uit de modder dat na de vorige aanval was blijven liggen of hangen.

     Ik dook meteen neer. Het geluid was oorverdovend, luider dan ik ooit zal kunnen beschrijven. De kanonnen van de vijand brulden, machinegeweren ratelden en kogels suisden om ons heen. Ik kroop door de modder en hoorde hoe anderen naast me neerploften. Hadden ze het gehaald en zochten ze dekking of waren ze geraakt en vielen ze? Ik dacht aan mijn beste vriend. Geen tijd om er lang bij stil te staan, in het niemandsland was het ieder voor zich.

     Enkele tientallen meter voor me zag ik een half verwoeste muur van wat ooit een stal was geweest. Een officier was er naartoe gekropen en had er post gevat. Hij gebaarde haastig naar me om te komen. Ik kroop erheen. Een paar andere mannen deden hetzelfde. Allicht wou de officier een groepje vormen om de vijandelijke loopgraaf bestormen.

     Boven mijn hoofd raasden de kogels heen en weer als een drukke spoorlijn. Af en toe raakte ééntje de muur waarachter de officier schuilde en deed een wolkje steengruis opspatten. Toen ik bijna bij hem was zag ik hoe een groot stuk muur afbrokkelde. Zonder dat de officier het merkte stak zijn hoofd nu boven de muur uit. Enkele seconden later was het al voorbij. De officier zakte in elkaar als een marionet waarvan iemand de touwen had doorgesneden.

     Dit was hopeloos. Ergens achter me klonken vier korte fluittonen. De aanval werd afgeblazen. Ik begon terug naar onze loopgraven te kruipen toen mijn beste vriend me plots opzij trok. Ik rolde een diepe krater in. Net toen ik mijn ogen terug opendeed en probeerde recht te komen sloeg een granaat in op de plek waar ik enkele tellen eerder had gekropen. Modder spatte in het rond, ik werd opnieuw omvergeblazen door de druk van de explosie.

     Ik lag op mijn rug in de krater. Het was muisstil geworden. Ik zag de kogels nog steeds heen en weer suizen. Het begon terug te regenen. De druppels vielen op mijn buik en deden de moddervlekken op mijn uniform uitlopen. Ik probeerde recht te kruipen maar kon mijn benen niet bewegen. Mijn rechterarm voelde vreemd, alsof het leven eruit was weggevloeid.

     Mijn beste vriend had me het leven gered. Ongelooflijk. Spijtig genoeg had ik niet hetzelfde voor hem kunnen doen, bij de vorige aanval twee weken geleden. Toen had een granaat met een afschuwelijk scheurend geluid een afstand van vijf meter tussen zijn bovenlichaam en onderlichaam geplaatst. Hij had nog enkele minuten geleefd terwijl ik hem vasthield. Ik zag zijn levenloze ogen opnieuw voor me, ik voelde de oogleden opnieuw onder mijn vingertoppen toen ik ze had gesloten. En nu zag ik hem over de rand van de krater naar me kijken. Hij glimlachte. Ik verloor het bewustzijn. Ik was niet langer in de krater. Ik was thuis.

*   *   *

Geen opmerkingen:

Een reactie posten